Project ‘Waterparels’ Waterparels zijn wateren met nog hoge natuurwaarden, een natuurlijk functionerend watersysteem, een fraaie inrichting en een hoge belevingswaarde. Binnen het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel zijn vijf beken (met de daarbij behorende stroomgebieden) en ook het Dinkeldal als Waterparels aangemerkt. Door het aanwijzen van de betreffende beken en hun stroomgebieden als Waterparels, wil het waterschap Regge en Dinkel de hoogste prioriteit geven aan het bereiken van het streefbeeld Kwaliteitswater in deze watersystemen. Voornemen is om het streefbeeld Kwaliteitswater in alle Waterparels te realiseren in 2018. Ingezet wordt op een zo natuurlijk mogelijk functionerend watersysteem, waarbij het oppervlaktewater optimaal functioneert als leefgebied voor de natuurwaarden die in en langs deze beken thuishoren. Belangrijke aspecten zijn: een matige en permanente stroming (waarbij de waterafvoer het neerslagpatroon volgt), een natuurlijk afvoersysteem zonder barrières, een zeer hoge belevingswaarde (voor bewoners en recreanten), een onregelmatig profiel met een mozaïek van substraten, meandering van de beken, geen verharde oevers, geen verontreinigingen en een waterkwaliteit die voldoet aan de eisen behorend bij Kwaliteitswater. Binnen het Natura 2000-gebied Springendal & Dal van de Mosbeek zijn de Mosbeek, Springendalsebeek, Hazelbeek, Roezebeek en Brunninkhuizerbeek aangewezen als waterparel
Doel van het beheerplan Het op grond van de Natuurbeschermingswet op te stellen beheerplan: • Werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in omvang, ruimte en tijd • Beschrijft de resultaten die bereikt dienen te worden om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken • Geeft een overzicht van instandhoudingsmaatregelen op hoofdlijnen die in de planperiode van zes jaar genomen worden • Gaat in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking omgegaan moet worden Het beheerplan geeft na afronding vooral duidelijkheid. De natuurdoelen worden concreet en zichtbaar gemaakt, net als de wijze waarop ze kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast regelt het plan het bestaand gebruik van het gebied. Voor gebruikers in en rond de natuurgebieden wordt duidelijk of er gevolgen zijn voor hun belangen. Vooral voor boeren is dit belangrijk. Een belangrijk instrument voor de uitvoering van het beheerplan ligt in de beschrijving hoe menselijke activiteiten samen kunnen gaan met een duurzame bescherming van de natuur. Hierbij wordt aangeven welke gebruiksvormen wel en niet mogelijke significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hebben en of wel of niet sprake is van een vergunningplicht. Het voorzorgbeginsel uit de Natuurbeschermingswet is hierbij leidend.
Analyse problematiek De kwaliteit van de habitattypen is onvoldoende en in enkele gevallen zelfs zorgwekkend. In hoofdzaak kunnen daarbij de volgende knelpunten worden onderscheiden: • Verdroging − Direct als gevolg van lagere grondwaterstanden en verminderde kwel door sterke ontwatering en drinkwaterwinning − Indirect door verlaging van de ontwateringsbasis als gevolg van diepe insnijding van de beken. Dit treedt op door sterke erosie in de beken als gevolg van hoge piekafvoeren en de bijbehorende hoge stroomsnelheden. De piekafvoeren worden veroorzaakt door versnelde waterafvoer uit landbouwgebied via drainage en ontwateringssloten. • Vermesting − Van beek- en kwelwater door af- en uitspoeling van landbouwgronden − Van bodem en grondwater door atmosferische depositie (vooral stikstof) − Van de bodem in nieuwe natuur door de bemestingsgeschiedenis (vooral fosfaatophoping) • Verzuring − Direct door depositie van stikstof (ammoniak en NOx) − Indirect door het wegvallen van basenaanvoer als gevolg van verdroging • Versnippering − Passeerbaarheid beken voor beekgebonden fauna (barrières) − Geringe omvang aantal habitattypen (bijvoorbeeld heideterreinen), resp. leefgebied van habitatsoorten (bijvoorbeeld de beekprik) De grootste problemen voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen doen zich voor in en om de beeksystemen en rond de sterk in kwaliteit verminderde heischrale graslanden.